UNIDAD AULA 1
THEMA EN TAALMATERIAAL
0
EN EL AULA
 
¡Palabras! Spaanse woorden, alfabet en spellen, zelfstandige naamwoorden en lidwoorden die mannelijk en vrouwelijk zijn. Vertellen wat woorden betekenen met ¿qué significa…? En handige uitdrukkingen voor in de les.
1
NOSOTROS Y NOSOTRAS
 
¿Qué tal? Iemand begroeten, vragen hoe het met iemand gaat, hoe iemand heet en waar iemand vandaan komt. En dat ook vertellen over jezelf.
¿De donde eres? Vertellen over nationaliteiten, vertellen hoe beroemde mensen heten, wat hun beroep is en waar ze vandaan komen. Tellen tot 100.
Datos personales. Vertellen waar je woont, hoe oud je bent, wat voor werk je doet, wat je telefoonummer is en je e-mailadres.
Aficiones. Vertellen over bezigheden, en vragen naar die van klasgenoten.
Jugamos al bingo. Een interview houden met klasgenoten met een bingo de los datos personales
2
QUIERO APRENDER ESPAÑOL
 
Actividades. Vertellen over plannen die je hebt met quiero…(ik wil…)
Por mi trabajo Vertellen waarom je Spaans leert  met por, para, porque
Verbos a practicar Regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd, voorzetsels
Verbos irregulares  een paar onregelmatige werkwoorden. Oefenen met werkwoorden in tegenwoordige tijd. Juego de la oca  ganzenbord
3
¿DÓNDE ESTA SANTIAGO?
 
Las cosas para llevar. Wat neem je wel en niet mee op vakantie.
Paises de habla español : beschrijven landen, informatie over Spaanstalige landen.
¿Dónde está…y qué hay ? Vertellen wat zich in Spaanstalige landen bevindt, wat er is met werkwoorden ser en estar en hay
¿Qué hay en Holanda? geven informatie over land, woonplaats, mensen.
El tiempo vertellen en vragen wat voor weer het is, beschrijven klimaat. spel met ser estar en hay

 

Schema A.1.2

UNIDAD AULA 1
THEMA EN TAALMATERIAAL
4
¿CUÁL PREFIERES?
 
Quiero conoceros warming up  Introducción: el nuevo cursillo De compras  tiendas y productos
¿Esta o esta?  aanwijzende voornaamwoorden Vertellen over kleding en kleuren, werkwoord llevar
A comprar en tiendas  gesprek in een winkel,  vragen naar prijzen telwoorden > 100 aanwijzende vnw. maten kleding
¿Qué prefieres? vertellen over voorkeur werkwoorden preferir, tener que, ir llevar
 
A comprar en el mercado  boodschappen doen. vragen naar prijzen op de markt, levensmiddelen
5
TUS AMIGOS SON MIS AMIGOS
¿Quién es ?Vertellen over vrienden en familie, familienamen
Describir personas vertellen wat mensen interesseert, wat ze leuk vinden (met werkwoorden gustar, encantar)
Quiero conocerte  stambomen, familienamen, bezittelijke voornaamwoorden
¿Cómo es? vertellen over uiterlijk en karakter van mensen.
Tiempo libre   vrije tijd
6
DÍA A DÍA
 
Todos los días Vertellen over dingen die je elke dag doet met wederkerende werkwoorden.
Hábitos vertellen over gewoonten, herhalen overtreffende trap
La rutina diaria klokkijken,dagen van de week
Horarios vertellen over dagindelingen, agenda´s, klokkijken, werkwoorden met onregelmatigheden, tweeklanken, etc, vertellen dat je het met iemand (on)eens bent met también en tampoco
Tarea final praatje over rutina diaria

 

Schema A.1.3

 
 
UNIDAD AULA 1
THEMA EN TAALMATERIAAL
7
¡A COMER!
Repetimos U 6 y hacemos una evaluación
¡A comer! eten in Spaanstalige landen
Las comidas del día Iets bestellen in een restaurant, de menukaart lezen
Buen provecho  Spaanse gerechten, recepten, ingrediënten
8
EL BARRIO IDEAL
 
En mi barrio hay de todo : Vertellen wat er in een wijk, stad is of niet is met ser, estar, hay. Eigen woonplaats beschrijven, vergelijken en een mening geven
¿Sabe si hay por aquí…..? de weg vragen in het Spaans, het antwoord leren verstaan. Rangtelwoorden. Een wegbeschrijving geven, berichten en aankondigingen begrijpen
Lugares preferidos. Vertellen over een ideale plaats om te wonen
¿Cómo es? vertellen over uiterlijk en karakter van mensen.
Tiempo libre   vrije tijd
9
¿SABES COCINAR?
 
Cualidades de un amigo. Gevoelens t.o.v. een persoon beschrijven, zelfbeeld schetsen, karaktereigenschappen. Bijvoeglijke naamwoorden
Experiencias pasadas. Vertellen wat je in het nabije verleden hebt meegemaakt. Pretérito Perfecto. Participios (voltooid verleden tijd en voltooide deelwoorden?
¿No sabes o no puedes? verschil tussen saber en poder